Logo Geo-ingenieurs, specialist in Plaxis en geotechniek

Geschiedenis van de geotechniek

Geotechniek is een vakgebied met een rijke en veelzijdige geschiedenis. Het vormt al eeuwenlang de basis voor het bouwen in, op en met de ondergrond. Hoewel geotechniek pas in de twintigste eeuw als zelfstandige discipline werd erkend, zijn veel fundamentele principes veel ouder. Van vroege observaties in de oudheid tot de moderne numerieke methoden van vandaag: de ontwikkeling van de geotechniek laat zien hoe wetenschap, praktijkervaring en techniek elkaar versterken.

Door inzicht in de ondergrond kunnen we veilige bouwputten ontwerpen, zettingen voorspellen, dijken versterken, funderingen optimaliseren en waterbouwkundige en infrastructurele werken realiseren. In dit overzicht worden de belangrijkste mijlpalen, personen en theorieën uit de geschiedenis van de geotechniek toegelicht.

De vroegste fundamenten van geotechniek

De oorsprong van geotechniek ligt in de behoefte om bouwwerken stabiel te funderen. Al in de oudheid werd nagedacht over draagkracht, waterdruk en grondgedrag bij dammen, kanalen en funderingen.
Enkele vroege waarnemingen:

-  In Mesopotamië werd gewerkt met klei, grind en leem voor dijken en irrigatiestructuren

-  De Babyloniërs bouwden vroege kademuren met metselwerk en klei-afdichtingen om erosie en instabiliteit te beperken

-  In Egypte werden zware steenblokken voor piramides op zandbedden geplaatst die vooraf werden verdicht voor een gelijkmatige belasting

-  In China werden grondlichamen in lagen opgebouwd om de stabiliteit te vergroten

-  In India werden stepwells (baori) gebouwd met complexe grondwaterbeheerstructuren om waterdruk en instroom te beheersen

-  De Grieken pasten hellingshoeken van taluds aan op basis van ervaring met grondinstabiliteit rond wegen en verdedigingswerken

-  De Perzen ontwikkelden qanats, ondergrondse waterkanalen waarbij kennis van grondwaterstroming en doorlatendheid essentieel was

-  De Romeinen maakten houten paalfunderingen om verzakkingen in slappe gronden te beperken

-  De Maya’s gebruikten kalksteenpuin als lichtgewicht ophoogmateriaal om zettingen in zachte ondergronden te beperken

-  De Vikingen verbeterden funderingen van houten gebouwen door dikke lagen zand en grind aan te brengen als draagkrachtverhogende laag

Hoewel deze technieken vooral empirisch waren, vormden ze de basis voor de latere ontwikkeling van de grondmechanica.

De eerste wetenschappelijke stappen

De ontwikkelingssprong naar wetenschappelijke geotechniek vond plaats in de achttiende en negentiende eeuw. In deze periode werden de eerste theoretische inzichten geformuleerd die later uitgroeiden tot klassieke grondmechanische basisprincipes en modellen.

Belangrijke bijdragen:

-  Charles-Augustin de Coulomb (1776): formuleerde het evenwicht van schuivende grondmassa's en ontwikkelde de Coulomb-wrijvingstheorie

-  Henry Darcy (1856): ontwikkelde de wet van Darcy, waarmee grondwaterstroming wordt beschreven. Zijn werk vormt de basis voor grondwaterhydraulica en doorlatendheidsanalyses in de geotechniek

-  William Rankine (1857): introduceerde de theorie van actieve en passieve gronddrukken op damwanden

-  Christian Otto Mohr (1882): formuleerde de spanningscirkel dat later de basis vormde voor het Mohr Coulomb criterium

-  Joseph Boussinesq (1885): formuleerde theorieën over spanningsverdeling in een elastisch halfvlak. De Boussinesq-oplossing wordt tot vandaag gebruikt om belastingen op de ondergrond en verticale spanningen te berekenen

-  Albert Atterberg (1911): formuleerde de Atterberg-grenzen. Dit is een eenvoudige, gestandaardiseerde en reproduceerbare methode om de consistentie en het gedrag van fijnkorrelige gronden (zoals klei en silt) te kwantificeren

-  Ludwig Prandtl (1920): legde een fundament onder de draagkrachttheorie met zijn onderzoek naar plastisch evenwicht en grensspanningen

Deze theorieën vormen nog steeds de ruggengraat van de moderne geotechnische analyse.

De geboorte van de moderne geotechniek

De moderne geotechniek ontstond in de eerste helft van de twintigste eeuw. De belangrijkste ontwikkeling kwam van Karl von Terzaghi, die de grondmechanica systematiseerde en als zelfstandige wetenschap neerzette.
Zijn belangrijkste bijdragen:
-  Het concept van effectieve spanning
-  De consolidatietheorie
-  Grondclassificatie
-  Fundamentele laboratoriumproeven
Terzaghi publiceerde zijn baanbrekende werk Erdbaumechanik in 1925, wat algemeen wordt gezien als het startpunt van de moderne grondmechanica. Hij bracht daarmee de grondmechanica samen tot één samenhangende wetenschap en legde daarmee de basis voor vrijwel alle moderne geotechnische methoden. Daarom wordt hij vaak beschouwd als de grondlegger van de moderne geotechniek. Terzaghi definieerde het verschil tussen totaal spanning en effectieve spanning. Effectieve spanning is de spanning die uitsluitend wordt overgedragen door de vaste korrels op hun onderlinge contactpunten (het "skelet" van de grond). Dit is het meest essentiele concept in de geotechniek, want het is de effectieve spanning die de schuifsterkte en de vervorming (zetting) van de grond bepaalt.

In Nederland speelde Keverling Buisman een vergelijkbare rol. Hij richtte in 1934 het Laboratorium voor Grondmechanica in Delft op, dat in 2008 opging in het onderzoeksinstituut Deltares. Zijn onderzoek was essentieel voor de ontwikkeling van geotechnische kennis in gebieden met slappe klei- en veenlagen, zoals het westen van Nederland. Buisman ontdekte dat de zetting van cohesieve gronden niet stopt na de primaire consolidatie (zoals voorgesteld in de theorie van Terzaghi), maar dat de grond blijft zakken door een langzaam en eindeloos proces dat hij kruip noemde. Daarnaast introduceerde hij een formule voor het voorspellen van deze zettingen op de lange termijn. De hedendaagse berekeningen voor zettingen in slappe Nederlandse bodems (veen en klei) combineren nog steeds de consolidatietheorie van Terzaghi met de seculaire effecten van Keverling Buisman.

Verdere ontwikkeling in de twintigste eeuw

Na de fundering door Terzaghi ontwikkelde de geotechniek zich snel verder. Door internationale samenwerking, betere meetmethoden en complexere bouwprojecten nam de behoefte aan geavanceerdere modellen toe.

Belangrijke namen en ontwikkelingen uit deze periode:

-  Otto Blum (1931): ontwikkelde een methode voor het ontwerp en de stabiliteitsberekening van damwanden. Dit was decennialang de standaard voor het handmatig berekenen van de benodigde inheidiepte en de krachten in verankerde damwanden

-  Arend Koppejan (1948): formuleerde een zettingsmodel dat primaire zetting (consolidatie) combineerde met seculaire zetting (kruip). Het model is ontwikkeld vanuit de praktijkervaring met de specifieke Nederlandse ondergrond en parameters worden vaak empirisch afgeleid. De methode Koppejan is decennialang de standaardmethode geweest voor zettingsberekeningen in Nederland, vooral voor infrastructuur- en waterbouwprojecten op de zettingsgevoelige veen- en kleigronden. Hoewel er tegenwoordig meer geavanceerde modellen (zoals het NEN-Bjerrum model en isotachenmodellen) worden gebruikt, blijft de Methode Koppejan een historische en nog steeds vaak gebruikte referentie in de Nederlandse geotechniek. In 1955 publiceerde Koppejan een methode om de draagkracht van paalfunderingen te berekenen op basis van de conusweerstand van sonderingen

-  Arthur Casagrande (1948): verfijnde de Atterberg-grenzen en legde de basis voor de moderne grondclassificatie

-  Alan Bishop (1955): verfijnde de methode van taludstabiliteitsanalyses. De Bishop-methode is nog steeds een van de meest gebruikte rekenmethoden voor de bepaling van stabiliteit van grondlichamen en dijken. Bishop bouwde verder op werk van Wolmar Fellenius, die in 1927 een methode ontwikkelde die de stabiliteit van taluds kan berekenen, en werk van Donald Taylor, die in 1937 stabiliteitsgrafieken van taluds introduceerde

-  Jørgen Brinch Hansen (1961): verfijnde de draagkrachtformule van Prandtl. Deze verfijnde draagkrachtformule is hedendaags de basis voor veel draagkrachtberekeningen op staal

-  Laurits Bjerrum (1967): verfijnde de modellering van kruip in een nieuw model. Dit model gaf voor het eerst een wiskundige en geologische interpretatie aan het verschijnsel van kruip. Dit model van Bjerrum is sindsdien fundamenteel voor het nauwkeurig voorspellen van zettingen op lange termijn in klei- en veengronden

James Duncan en Clarence Chang (1970): publiceerden een niet-lineair elastisch constitutief model dat het spannings-rekgedrag van grond beschrijft. Dit model was een van de eerste en meest succesvolle modellen die de kloof overbrugde tussen eenvoudige lineair-elastische theorie en het complexe niet-lineaire gedrag van grond. Het maakte de weg vrij voor de praktische toepassing van de eindige-elementenmethode in de geotechnische praktijk

In deze fase groeide geotechniek uit tot een integraal onderdeel van de civiele techniek, waarbij zowel veldmetingen, laboratoriumproeven, als analytische modellen uitgebreid werden toegepast.

De digitale revolutie in geotechniek

Vanaf de jaren zeventig en tachtig begon een nieuwe fase dankzij de komst van computers. Numerieke modellering werd mogelijk en de eindige-elementenmethode (EEM) maakte het bereikbaar om complexe grond-constructie interacties nauwkeurig te analyseren.

Belangrijke ontwikkelingen:

-  Eindige-elementenmethode (EEM)

-  Spanningspaden analyses

-  Modellering van anisotropisch en niet-lineair grondgedrag

-  Grondwaterstromingsmodellen

-  Probabilistische analyses

In Nederland versnelde deze ontwikkeling door toepassingen in dijken, sluizen, bouwputten, tunnels en offshore-constructies.

De rol van Plaxis en moderne geotechniek

Sinds de jaren negentig speelt Plaxis een centrale rol in de geotechnische praktijk. Het programma maakt EEM-analyses toegankelijk voor ontwerpers, onderzoekers en ingenieursbureaus.

Belangrijke voordelen:

-  Gedetailleerde modellering van grondgedrag

-  Interactie tussen constructie en ondergrond

-  Fasegewijze bouw en stabiliteitsanalyses

-  Geavanceerde constitutieve modellen zoals Hardening Soil en Soft Soil creep

-  Realistische bepaling van omgevingsbeinvloeding

-  Ruimtelijke (3D) analyses

Voor geotechnische ingenieursbureaus is Plaxis een belangrijk instrument voor betrouwbare en efficiënte geotechnische ontwerpen.

Geotechniek in de 21e eeuw

Het vakgebied ontwikkelt zich in hoog tempo richting:
-  Datagedreven modellering
-  Automatisering van Plaxis en numerieke analyses
-  Koppelingen met GIS
Parametrisch ontwerpen

-  Integratie van geotechnische monitoring in ontwerpmodellen
-  Digital twins van tunnels, bouwputten en andere geotechnische constructies
-  Betere modellering van dynamisch en cyclisch grondgedrag

-  Toepassing van machine learning voor classificatie, parameterbepaling en risicoanalyses

Hiermee wordt geotechniek steeds meer een geïntegreerde discipline waarin theorie, numeriek modelleren en data-analyse elkaar versterken.

Waarom kennis van de geschiedenis belangrijk blijft

In de moderne geotechniek werken we met geavanceerde rekenmodellen en grote hoeveelheden data. Toch blijven de klassieke principes van Terzaghi, Mohr, Coulomb, Rankine, Prandtl en Buisman essentieel. Begrip van deze historische basis helpt ingenieurs om ontwerpkeuzen te maken en een conceptueel ontwerp te maken. Daarnaast is kennis van deze principes onontbeerlijk om uitkomsten van modellen te interpreteren, ontwerpkeuzes te onderbouwen en risico's te beheersen.
Voor Geo-ingenieurs vormt deze kennis de basis van een integrale werkwijze waarin inhoudelijke expertise wordt gecombineerd met moderne rekenmethoden en automatisering. Hierdoor kunnen we complexe projecten efficiënter, betrouwbaarder en duurzamer uitvoeren.